Column: griezelen zonder boemannen
• 28-10-2020
• leestijd 3 minuten
Veel horrorfilms grijpen graag en vaak naar makkelijke schrikeffecten. Misschien is dat wel waarom ik zo hou van zombiefilms en van Aziatische horror.
Een van mijn slechtste ervaringen met een horrorfilm was tijdens het kijken van de film Boogeyman uit 2005 (mocht deze titel je niets zeggen, prijs jezelf gelukkig). De film gaat over een jongeman (Barry Watson) die, nadat een boze geest zijn vader meesleurde in zijn kledingkast, nooit is teruggegaan naar zijn ouderlijk huis. Toch is dat precies wat hij volgens zijn therapeute moet doen om van zijn waanideeën af te komen. ‘Ga naar huis Tim, slaap er een nachtje, het zal je helpen.’
Het was niet eens zozeer de verhaallijn waar ik problemen mee had, maar vooral de lawine aan schrikeffecten die gedurende negentig minuten over me werd uitgestort. De meeste zichzelf respecterende horrorfilms bevatten schrikeffecten, die, indien spaarzaam gebruikt, ook wel degelijk effectief kunnen zijn. Maar Boogeyman heeft duidelijk nooit gehoord van ‘less is more’, of überhaupt van zoiets als spanningsopbouw. Geen enkele donkere hoek, badkamerspiegel of halfopen kastdeur is veilig, en ieder schrikmoment wordt begeleid met keihard geluid op de soundtrack. Toegegeven, je schrikt, maar niet omdat het echt eng is, of omdat de makers er moeite voor hebben gedaan. Het is puur een reflex. De persdame, de enige persoon die samen met mij in het bioscoopzaaltje zat, koos na tien minuten het hazenpad. Ik was jaloers. Ik had nog tachtig minuten te gaan.
Misschien is dat ook wel waarom ik zo’n fan ben van Aziatische horrorfilms; films waarin de monsters meestal niet als een duveltje uit een doosje tevoorschijn springen, maar waarin je ze juist van verre aan ziet komen en ze rustig de tijd nemen. (David Robert Mitchell maakte in 2014 een film die eigenlijk alleen maar draait om dit soort momenten: It Follows).
Zoals de zwevende geest in de lift in Gin gwan (The Eye), de sequentie aan het einde van Takashi Miike’s Audition met accupunctuurnaalden en het steeds maar herhaalde ‘kiri, kiri, kiri, kiri, kiri!’ en – uiteraard - de meest beruchte scène in Ringu (The Ring), waarin geest Sadako uiterst langzaam, maar niet minder onontkoombaar, onze kant op strompelt.
Het verklaart wellicht ook mijn voorliefde voor zombiefilms; ook geen wezens die zich verdekt achter een deur opstellen om dan opeens heel hard ‘boe!’ te roepen. Dat is sowieso iets dat ik waardeer aan zombies: ze zijn niet inherent kwaadaardig. Ze doen wat ze doen omdat ze niet anders kunnen. Voor kwade opzet en verborgen agenda’s moet je in zombiesfilms eigenlijk altijd bij de levenden zijn.
Een van de betere recente voorbeelden is de Zuid-Koreaanse film Train to Busan. Train to Busan werkt zowel als ijzingwekkend spannende horrorfilm over mensen die moeten vluchten voor zombies in een trein, en als geslepen sociaal commentaar over de menselijke conditie. De film laat zien hoe snel ons beschaafde vernisje afbladdert wanneer we ons aangevallen voelen. De meest huiveringwekkende scène in Train to Busan is er dan ook niet een met zombies, maar eentje waarin een groep overlevenden fysiek wordt buitengesloten door een andere groep. Schrikeffecten heeft de film hierbij niet nodig, de onderliggende waarheid is angstaanjagend genoeg.